DutchDidactics

Onderbouwing

In alle onderzoeken die gaan over studie vertraging, studie switchen en studie uitval wordt verwezen naar een tweetal modellen: Tinto en Prins. Beide modellen geven inzicht in de factoren die een rol spelen bij studie uitval. Tinto is gebaseerd op het Amerikaanse onderwijssysteem, Prins heeft dit aangepast naar de Nederlandse onderwijscontext.

Het integratie model van Tinto (1993) is gebaseerd op het interactie model van Spady (1970). Volgens Tinto is studie-uitval het gevolg van een gebrekkige integratie. Een gebrekkige integratie kan het gevolg zijn van twee factoren: incongruentie en isolatie. Incongruentie wil zeggen dat de student een verschil ervaart tussen zijn eigen waarden, normen, behoeften en interesses en die van de nieuwe gemeenschap (medestudenten of onderwijsinstelling). Isolatie heeft te maken met een tekort aan interactie met de studieomgeving.

Samengevat stelt Tinto dat studenten, die goed geïntegreerd zijn, een hogere betrokkenheid vertonen bij hun studie, goede contacten hebben met hun medestudenten en daardoor minder snel afhaken.

Prins (1997) bedacht een drop-out model, waarbij hij het model van Tinto voorzag van een aantal opleidingsfactoren en de begrippen sociale- en academische integratie introduceerde. Opleidingsfactoren met significante invloed op de sociale- en academische integratie van studenten zijn zaken zoals studiebegeleiding, participatie, vormgeving van het onderwijs, spreiding van de studielast en evaluatie-beleid.

Preventie is het sleutelwoord. Voordat het probleem van uitval zich voordoet, voordat de jongere ontdekt dat zijn opleidingskeuze niet bij hem past, voordat de problemen zich voor hem verder opstapelen, is het goed te weten wat de universiteit of school voor een vlees in de kuip heeft. Welke competenties, persoonlijkheidskenmerken, talenten en vaardigheden deze jongere bezit. Welke opleidingsrichting, welk beroep en welke benadering bij hem of haar past en vooral hoe de leerling/student dat zelf te laten herkennen. Als een jongere iets kan doen wat hem boeit, wat bij hem past en wat hem ligt is er veel gewonnen. Het succes van preventie door middel van contextuele kennis en persoonlijkheidskennis over de leerling, vooronderstelt wel dat de docent (en in het verlengde daarvan de universiteit of de school) in staat is iets met deze inzichten te doen.

Het Dutch Didactics model is ontstaan vanuit het besef dat mindsets, drijfveren en voorkeuren een substantiële rol spelen bij de sociale- en academische integratie van leerlingen en studenten en dat diezelfde mindsets, drijfveren en voorkeuren mede de aantrekkelijkheid van een vak of studie en grotendeels de motivatie van mensen bepalen. DutchDidactics combineert kennis over leerstijlen (Kolb & Vermunt), drijfveren (Graves, Beck & Cowan) en afhaken (Tinto, Spady & Prins) in een praktische aanpak om onderwijssituaties beter aan te laten sluiten op voor wie het onderwijs bedoeld is, de leerling en de student. De DutchDidactics aanpak verbetert het inzicht in de diversiteit van de populatie en maakt het mogelijk lesprogramma’s op maat aan te bieden waardoor individueel commitment van de leerling en student toeneemt, kennisoverdracht sneller gaat en studierendement toeneemt.
Stacks Image 189
Het Dutch Didactics model geeft grip op hoe de leerling en student zijn focus en gedrag aanpast onder invloed van omgeving, toekomstbeeld en studie. Voor de leerling of student zelf, maar op geaggregeerd niveau ook voor de onderwijsinstelling en vakdocent.

Mensen zijn verschillend, maar onderwijsinstellingen en studies zijn al net zo verschillend. Een oplossing met Dutch Didactics wordt daarom ook steeds gemodelleerd naar de situatie, de Dutch Didactics oplossing bestaat niet. Dutch Didactics levert naast tooling om mindsets te labelen, matches te maken en risico’s in te schatten, bouwstenen om op een gestructureerde manier (deel)oplossingen te creëren en te borgen in de driehoek student, studie & onderwijsinstelling.